DE MOEDER IN HET KIND
Blij, boos, bedroefd en bang, dat zijn emoties, gevoelens die wij mensen ons hele leven lang blijven voelen. Ook mensen met dementie. Ik durf wel te zeggen dat mensen met dementie, gevoelens en emoties nog intenser beleven dan iemand die geen dementie heeft.
Mensen met dementie uiten hun emoties en gevoelens zonder gêne, zonder remmingen, en ongefilterd. Daardoor kunnen deze uitingen heel heftig en intens overkomen. Omdat ze vaak niet uit kunnen leggen waarom ze zich boos, verdrietig of angstig voelen, is het voor de omgeving een puzzel om uit te vinden wat er aan de hand is en nog belangrijker, hoe we hen kunnen begeleiden en ondersteunen. Gedrag heeft altijd een betekenis, ook al zie en/of weet je niet direct wat de aanleiding of oorzaak is van bijvoorbeeld boosheid of verdriet. Het is belangrijk om altijd op zoek te gaan naar de mens achter het gedrag. Daar kom je achter door de onder andere de mensen goed te leren kennen, te observeren en uitproberen.
Dan kom je nog niet altijd achter het waarom? Maar de kans is groot dat je er wel achter komt HOE je iemand bij een emotionele “uitbarsting” kunt helpen of ondersteunen.
Ik gaf al aan dat dit een echte puzzel kan zijn en zeker niet gemakkelijk. Enfin, dat kennen we van legpuzzels ook toch? De ene puzzel heeft 1000 stukjes en is niet moeilijk maar je doet er lang over, de andere puzzel heeft maar 50 stukjes maar de stukjes lijken zo enorm op elkaar dat het toch heel moeilijk is om de puzzel in elkaar te leggen. En soms vind je dan ineens een “puzzel stukje” wat onverwachts, op dat moment, een prachtig passend stukje is.
Dat overkwam mij, toen ik een bewoner die intens verdrietig was probeerde te troosten.
Ze zat snikkend, handenwringend, en wiegend met haar bovenlichaam op een bankje. Ze sloeg regelmatig haar handen voor haar gezicht en maakte smartelijke geluidjes. Alles aan haar ademde verdriet en smart uit. Verbaal kan ze zich niet meer uiten en ze kon me dan ook niet zeggen waarom ze zo intens verdrietig was. Woorden in haar hoofd zijn verdwenen en ik moet het dus doen met wat ik zie en het waarom leek in dit geval niet te achterhalen. Ik probeerde me daarom te richten op haar emoties en gevoelens en haar te troosten. Ik ging naast haar zitten en praatte zachtjes tegen haar. Troostende, geruststellende woordjes en ik legde mijn hand op de hare. Oogcontact maken was moeilijk omdat ze steeds haar handen voor haar ogen hield. Het snikken en smartelijke kreunen hield niet op, ze bleef heen en weer wiegen en ik wiegde met haar mee. Ik sloeg een arm om haar schouders en bleef intussen zachtjes tegen haar praten, en soms zei ik gewoon even niets. Liet haar alleen merken dat ik er was en bij haar bleef.
Maar het hielp niet, haar verdriet was zo intens dat het me pijn deed in mijn hart. In een reflex draaide ik de rollen om, ik vertelde haar dat ik haar helaas niet kon helpen en dat ik daar verdrietig om was en het ook niet meer wist. Ik legde mijn hoofd op haar schouder, je weet wel, dat “holletje” net onder de nek, dat “troost holletje” wat je als kind opzoekt bij je moeder wanneer je getroost wilt worden of veiligheid zoekt. Zij is ook moeder, en wanneer ik dus bij haar “troost” zoek, tilt ze haar hoofd op, kijkt me met betraande ogen aan, slaat haar arm om mij heen, glimlacht me bemoedigend toe en word van het ene op het andere moment de troostende moeder in plaats van het verdrietige “kind”.
We blijven even zo zitten, mijn hoofd op haar schouder, zij de moeder en ik het kind.
Ze is haar eigen verdriet vergeten en op haar manier prevelt ze zacht wat woordjes tegen me en het is alsof ze zegt, “is het goed zo?” Wees maar niet verdrietig, ik ben bij je”.
Ze heeft ineens een belangrijke, nuttige (moeder) rol gekregen, iemand heeft haar nodig en dat was op dat moment het “gouden” puzzelstukje om haar uit haar verdriet te helpen “stappen”.
Zo werd het kind in de moeder, weer moeder voor het kind.
© Mariët de Landmeter